Er was eens een land waar mensen dicht bij elkaar leefden. Mooie reclamepanelen stonden aan de straatkanten met allemaal gelukkige mensen met mooie spullen. Het perfecte huis, het perfecte koppel, de perfecte keukenrobot en niet te vergeten de perfecte wagen. De meeste mensen werkten hard om dat perfecte leven te behalen. Van jongs af aan werd de gedachte meegegeven dat hard werken, veel spullen bezitten en je altijd aan de regels houden de enige weg naar geluk was. Iedereen hield zich daar stevig aan vast.
Tijd werd gemeten want tijd moest productief zijn. Ook de mensen werden gemeten. Ze deden dat door elkaar te vergelijken. Zo waren er standaardmensen (de norm) en voorbeeldmensen (waar iedereen op wilde lijken). Je had natuurlijk ook wel afwijkende mensen, maar dat was eigenlijk niet de bedoeling. Niemand wou een afwijkende mens zijn.
In dat land werden alle beslissingen gemaakt op basis van de angst dat de slechte dingen uit het verleden zichzelf zouden herhalen. De mensen vergaten de liefde, het vertrouwen en de hoop. De dagen leken op elkaar en waren vaak grijs en donker. Niet omdat de zon niet scheen, maar omdat iedereen het zo druk had en geen tijd had om contact te maken met het universum. Toch wist iedere ziel diep van binnen wel dat de oorsprong van het leven daar lag.
Elke kinderziel had zijn oorsprong in dat oneindig veld van mogelijkheden. Wanneer die zielen voorbereid werden om op de aarde te incarneren, mochten ze een ouder kiezen uit een reeks van potentiële ouders. Het was een moeilijke keus.
‘Die ouder?’, vroeg de gids.
‘Nee teveel angst’, zei de ziel.
‘Die dan?’, adviseerde de gids.
‘Nee die heeft juist te weinig angst’.
Sommige kinderzieltjes wisten dat het beter was om te kiezen voor een ouder met grote angsten. Dat zou natuurlijk heel erg pijn doen, maar het zou de ziel herinneren aan zijn of haar missie. Die enkele zielen waren de voorbodes van de toekomst. Als pionier werden ze gestuurd om liefde en vertrouwen te brengen in een land waar angst regeert.
Ze waren vastbesloten om hun taak te volbrengen. Maar het leven in deze wereld was niet makkelijk. Als aardse kinderen werden ze er constant aan herinnerd dat ze goede resultaten moeten behalen om later een ‘voorbeeldmens’ te zijn. Alle afwijkingen van de standaardregel, werden zorgvuldig genoteerd en meteen rechtgetrokken. Bijlessen, aanpassingen, medicatie. De grote mensen deden er alles aan om hun kinderen aan de norm te laten voldoen. Het licht van de kinderen dimde telkens weer een beetje en bij sommige was hun initiële opdracht nog slechts een vage herinnering. Langzaam werden ze precies wat het systeem van hen verwachtte.
Op een dag plofte een van die zielen gedeprimeerd op een houten bank in het park. Het was een leraar. Ooit gemotiveerd om kinderen te helpen, sleepte hij zich nu van dag naar dag.
Op de leuning van de bank kwam een roodborstje zitten. De leraar observeerde het vogeltje en voelde zich onverwachts ontspannen. Hij voelde hoe hij zijn lichaam verliet en boven het park begon te zweven. Hoe hoger hij ging, hoe meer hij zag. Daar in de verte merkte hij groene vlaktes op. ‘Daar moet ik heen!’, besliste hij kordaat. En met die gedachte vloog hij pardoes terug in zijn lichaam op de bank.
Het roodborstje schrok en vloog weg.
De leraar was vastbesloten om de groene vlaktes te vinden. Dan zou hij zeker de rust en de voldoening vinden die hij al zo lang zocht. Hij organiseerde zich en vertrok bij de volgende ochtendstonde.
Maar wat hij ook deed en waar hij ook heen ging, hij vond de uitweg niet om het land te verlaten. Alle wegen bracht hem terug naar een plein met een fontein, het middelpunt van dat land. Daar zat hij dan, totaal ontredderd. Hij had zijn hele leven zijn best gedaan om een standaardmens te zijn, maar hij had gefaald. Hij was er van overtuigd geweest dat weggaan de oplossing was. Maar ook dat was niet gelukt.
Het roodborstje landde op de rand van de fontein. Het nipte van het water en tjilpte er op los. De leraar keek naar het roodborstje en voelde zijn focus naar de rode kleur gaan. Hij werd één met de rode kleur. Zijn aandacht ging spontaan naar zijn hart. Hij voelde zijn hart gloeien.
Hey, dat gevoel herkende hij. Dat was de moed die hij had voordat hij indaalde bij zijn moeder. Zijn hart gloeide op een ritmische en pulserende manier. Ineens wist hij alles weer. De gids, zijn keuze, zijn taak hier op aarde.
‘Ik hoef niet ver weg te zoeken. Alles wat ik nodig heb vind ik in mijn hart. Ik hoef mij niet te vergelijken met anderen. Ik ben perfect zoals ik ben. Ik ga kinderen leren om zichzelf te vertrouwen, en zonder angst te leven! Ik wens dat dit een land wordt waarin elke kinderziel de kans krijgt om zijn eigen unieke zelf te zijn en zijn eigen geluk te kiezen.’
Het roodborstje zag dat het goed was. En vloog weg.